Familieverhalen

Ivo over zijn grootvader Piet van Stokkum (1881-1964)


Mijn opa Piet van Stokkum was een echte ondernemer. 28 jaar oud richtte hij op 1 februari 1910 in Rotterdam de "Nederlandse Natuursteenhandel PJM van Stokkum" op. Een jaar later trouwde hij. Mijn oma beschrijft hun ontmoeting in 1908 in Lourdes, het pelgrimsoord met de grot. Zij schreef: “Alles was prachtig en we genoten volop - van de ene kerk naar de andere -kruisweg - processie enz. Voor afleiding ging een gedeelte van de mensen uitstapjes maken in kleine rijtuigjes of "een jan-plezier", (de voorloper van de autobus). Wij hadden ook een groepje en betaalden per persoon. Op 't laatste nippertje viel er iemand uit en toevallig stond aan de overkant van ons hotel een heer te kijken. We zagen aan 't insigne dat het een Hollander was. Wij allen aan 't roepen of hij mee wilde "er was één plaats over". Laat 't nu Piet van Stokkum zijn. Op die reis hebben we ons dus leren kennen! en waren 't spoedig met elkaar eens. Hij wilde broeder worden en ik Carmelites. Mijn ouders voelden er niets voor. 't Heeft 3 jaren geduurd vóór dat we trouwden.”


1908 verloofd

Het was een vruchtbaar huwelijk, en ook de handel ging voorspoedig. Zijn schoonvader was eigenaar van enige percelen bos in Limburg. Gesteund door hem, besloot mijn opa in 1918 een bosterrein van 130 hectaren in Groesbeek aan te kopen, het landgoed de Hooghe Hoenderbergh. Naast zijn bedrijf in natuursteen was de bosbouw opa’s grote passie. Hij liet bospaden aanleggen, kapte hout, en plantte nieuwe naaldbomen die hier gekweekt werden. Hij plaatste grote ronde drinkbakken voor de opvang van regenwater. Die drinkbakken hielpen de vogelstand uit te breiden. De vogels aten de schadelijke insecten, zodat het bos in goede conditie bleef. Hij stelde een boswachter aan om houtroof en vernielingen tegen te gaan. De gekapte bomen werden verkocht voor de mijnbouw en het boerenbedrijf. En in de oorlogsjaren was hout een belangrijk ruilmiddel voor levensmiddelen.

In de jaren ’20 had mijn opa een visie van een dorp van vakantiehuisjes in de bossen van Groesbeek, waar de stadsmensen konden uitrusten. In 1933 en 1934 liet hij zijn oudste zoon Antoon, toen 21, de Kamphut en het Boshuis ontwerpen, die beide werden gebouwd op de Hooghe Hoenderbergh in Groesbeek. In 1937 werd het Boshuis een jeugdhotel, gedreven door mijn tante Ria en oom Frans. Vanaf 1950 zwaaide mijn oom Martien de scepter over jeugdhotel de Hooghe Hoenderbergh. En mijn oom Antoon bouwde vanaf 1953 vakantiehuisjes, en noemde het geheel Cantecleer. Hij kreeg de gelegenheid zijn vader’s dromen te verwezenlijken. Zo stonden natuursteenhandel, bouwen en bosbouw centraal in het werkzame leven van mijn opa. En zo konden enkele van zijn kinderen er hun bestaan opbouwen. In 1948 schreef hij over bouwen aan zijn oudste zoon Antoon in een brief: “Mijn drang tot tekenen en bouwen, die jou in het bijzonder is opgevallen, uitte zich reeds in mijn prilste jeugd. … Elk mijner spelen begon met bouwen, zelfs kussens (waarop in kerk geknield wordt) dienden me daarbij. Natuurlijk, sigarenkistjes, stukjes hout, en alles wat maar dienen kon. Later droogrekken, pakkist- en andere planken, lakens, enz., enz. voor poffertjeskraam of huisje op ons heel kleine binnenplaatsje in Den Haag. Ook spoorbiels voor ondergrondse hut, verborgen voor anderen enz. en de grootste pret in zo’n bouwsel “droog” te zitten of spelen of bakken terwijl het hard regende. Als kleine jongen al sigarenkistje door raamopening als ’t goot om met de kurken poppetjes (zelf gemaakt) daarin “droog” te kunnen spelen. Van 8 jaar af, of eerder, vertelde ik al dat ik “architect” wilde worden. God beschikte anders. Je weet “hoe”. Maar tot het mij op mijn 22e jaar onmogelijk werd gemaakt academielessen bij te wonen, bleef ik mij voor architect bekwamen. Het is mij niet mogelijk geweest het vak te beoefenen waartoe ik mij vanaf mijn prilste jeugd hevig voelde aangetrokken.”

De grot waar wij hier voor staan sluit aan bij deze hobby uit zijn jeugd. Hij schreef erover: “Bij regen en onweer kunnen een tiental personen hier een goede beschutting vinden. Bij felle zon biedt de bank in deze grot een welkome, koele rustplaats.” De grot wordt afgesloten door een Findling, die hij kocht in het Zwarte Woud. Een Findling is in het Nederlands een zwerfsteen. Een bekende zwerfsteen is de Amersfoortse kei, die met zijn 7 ton nog zwaarder is dan deze 6 tonner hier. In 1921 werd de steen op een met vier paarden bespannen wagen vanaf het station in Groesbeek naar hier vervoerd. In de jaren daarna werd de grot gebouwd. Deze markeert de ingang van het landgoed vanuit Groesbeek gezien. Met het gedicht op de steen wilde hij het bos beschermen. Bosbranden kwamen immers regelmatig voor. Het gezin van Stokkum bracht begin de jaren ’30 de zomervakanties door in een huisje op de Panoramaberg. Van daar uit werd te voet naar de Hooghe Hoenderbergh gelopen, waar toen een rieten hut stond. In de grot werd er dan gerust.

1956

Omstreeks 1942 werd de Natuursteenhandel overgenomen door zijn zoon Leo, en deze verhuisde het bedrijf later naar Venlo. In 1967 werd het bedrijf verkocht. Vanaf 1942 bracht mijn opa, die inmiddels 61 was, veel tijd door in zijn geliefde bossen. Na veel bureaucratie mocht hij zelfs een klein Hooghe Hoenderbergh Huisje bouwen, waar hij graag verbleef. Mijn oma vond het maar eng om daarin te slapen, midden in het donkere bos. Zolang zijn gezondheid het toeliet, kwamen mijn opa en oma hier graag.

Voor mij symboliseert deze grot, samen met het kruis aan de Vogelslaan, de ontmoeting van mijn grootouders. Bij deze grot komt alles van mijn opa samen: zijn drang tot tekenen en bouwen, zijn talent voor het vinden en kopen van mooie natuursteen, zijn geloof, zijn moralisme in het gedicht op de zwerfsteen, zijn passie voor bosbouw, en bovenal zijn liefde voor de natuur.


@ Ivo van Stokkum in een toespraak op 13 oktober 2010 voor de onthulling van de gereconstrueerde grot in het bos van de Hoge Hoenderberg bij Groesbeek